Workshop Alcohol- en tabaksgebruik in de verpleeghuiszorg

Moet je een roker in het verpleeghuis laten stoppen?

Aan het begin van de workshop ‘Alcohol- en tabaksgebruik in de verpleeghuiszorg’ mogen de congresdeelnemers associëren op de woorden ‘alcohol’ en ‘tabak’. Bij alcohol komt het tot ‘feestje’, ‘lekker’, ‘verslaving’, ‘café’ en ‘zaterdag’. Bij tabak: ‘stinkt’, ‘roken’, ‘nicotine’, ‘kanker’, ‘slecht’. Een opvallend verschil in hoe we denken over beide genotmiddelen, constateert workshopbegeleider Lisette de Graaf. Het is de aftrap van een uurtje sparren over de dilemma’s rondom roken en drinken in de ouderenzorg. 


Onrustige man in de ochtend
Voor De Graaf, psycholoog bij Schakelring en onderzoeker bij de Academische werkplaats Ouderen Tranzo, ontstond de interesse voor het thema bij een heel concreet voorbeeld. Er was een man in een verpleeghuis die heel onrustig rondliep in de ochtend, aan deuren ging zitten en andere bewoners lastig viel. De Graaf dacht als psycholoog met de zorgverleners mee wat ze er tegen konden doen, maar ze kwamen er niet uit. Tot ze ontdekten dat de familie van de man altijd ’s middags langs kwam met heel veel sigaretten.
“Heel vervelend voor die man, als je verslaafd bent en je moet daarop wachten terwijl je een beschadigd brein hebt. We hebben hem toen niet laten stoppen met roken, maar gekeken of je het kunt doseren. En dat werkte. Dit voorbeeld was de aanleiding voor mijn onderzoek.”

Echtgenote wil dat hij niet rookt
De Graaf onderzoekt de behoefte en het daadwerkelijke gebruik van tabak en alcohol bij ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen. Daarbij betrekt ze ook familie bij het onderzoek. Voor de workshop wil ze congresdeelnemers hierover mee laten denken via een praktijkvoorbeeld. De deelnemers worden in drie groepjes verdeeld. Elk groepje heeft zijn eigen perspectief; dat van bewoner, van de zorg en van de familie. Het voorbeeld is meneer De Vries die op een pg-afdeling zit. Hij rookte eerst een pakje per dag, maar rookt sinds de opname veel minder. ZIjn echtgenote wil dat hij helemaal niet rookt. Ze vraagt of het goed is als ze geen sigaretten meeneemt.

Wie zijn jullie om mij in mijn vrijheid te beperken?

De groepjes kijken verschillend naar deze casus. De zorggroep staat niet te springen om te laten stoppen, bang voor onrust. “We weten niet hoe oud hij precies is, maar moet hij op het eind van leven nog stoppen,” zegt een deelnemer. “Wie zijn wij om hem dat af te nemen. Het gaat om kwaliteit van leven.”
Wel kanttekening: “We zijn de hele dag bezig met optimale zorg en dan ga je hier niet op in.”
De familiegroep vindt dat hij gewoon moet stoppen. “Hij is al minder gaan roken. En het kost geld, straks moet ie aan de ademhaling.”
De bewonergroep wil roken. “Wie zijn jullie om mij in mijn vrijheid te beperken?”

Het leidt tot een gesprek over het contact tussen zorgverleners en familie. “Vaak ziet een familie niet dat iemand nog kort te leven heeft. Ze denken dat hij nog langer heeft, zeker zonder sigaret,” zegt een deelnemer.
“Het gaat erom dat je goed communiceert over de keuzes die worden gemaakt,” zegt een ander.

De Graaf: “Je kijkt vanuit de zorg naar de bewoner, maar je zult wel het gesprek aan moeten gaan met de familie. Alle perspectieven bij elkaar krijgen en dan een besluit nemen. In de praktijk werd besloten toch een pakje sigaretten te kopen, maar minder duidelijk aan te bieden aan hem.”

Voeg toe aan selectie